Islamofobie en discriminatie
Op 22 juli 2011 richtte een Noorse islamofobe rechtsextremist1 een bloedbad aan onder jonge sociaaldemocraten op het eiland Utoya bij Oslo. Er vielen tientallen doden en gewonden. Ook plaatste hij bommen bij Noorse regeringsgebouwen waarbij eveneens doden vielen. De dader handelde uit ideologische motieven: hij wilde een einde maken aan de islamisering van Noorwegen en degenen die hij daarvoor verantwoordelijk hield treffen. Zijn aanslag was politiek van karakter. Hij richtte zich niet alleen tegen een jonge multiculturele generatie en het toekomstige partijkader onder hen, maar evenzeer tegen de instellingen van de Noorse democratie, tegen de basiswaarden van diversiteit en openheid.2 Voor zover bekend verrichtte de schutter zijn daden als eenling. Wel maakt hij in zijn motieven en standpunten deel uit van een breder, vooral virtueel netwerk dat zich richt tegen islam/moslims. Dit blijkt onder meer uit het door hem opgestelde en breed verspreide manifest met zijn vele verwijzingen. Het gaat hier om een islamofobe ideologie die wereldwijd door veel mensen en bewegingen wordt gedeeld en verspreid, vooral via de nieuwe media. Een belangrijk deel van deze (virtuele) beweging wijst niet alleen naar de islam/moslims bij de constructie van een vijandbeeld, maar houdt daarnaast de sociaaldemocratie verantwoordelijk voor de vermeende islamisering van Europa. Deze ideologie komt in verschillende varianten voor. Er zijn extremistische versies, extreme versies en gematigde varianten.