Een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens in een zaak van een Turks-Koerdische vrouw die in oktober 2016 door een bedrijf uit Rotterdam werd afgewezen bij een sollicitatie. De vrouw had onvoldoende kennis en vaardigheden voor de baan, maar het bedrijf vreesde ook dat haar politieke opvatting over de “Koerdische kwestie” zou kunnen leiden tot culturele spanningen op de werkvloer. De vrouw voelt zich hierdoor gediscrimineerd op grond van ras en politieke overtuiging. Het College ziet hier onvoldoende bewijs voor en spreekt het bedrijf vrij. Ze zien het niet als politieke gezindheid, maar slechts een mening over een politieke kwestie. Daarom acht het College zich zelf niet bevoegd om over dit deel te oordelen. Voor discriminatie op grond van ras ziet men onvoldoende bewijs.
Terug naar het overzicht